De Stilte die mijn hart doordrenkt
is oorverdovend luid
Zelfs Wonderwandelingetjes,
als kleine prieme lichtjes,
vervloeien in dat veld
dat neerligt als een zachte deken
En als de wind opsteekt
om welke reden ook
dan strandt de storm en mengt zich
met Dat waar nooit een naam voor is
Buiten, in de Stilte
van na-druipende bomen
en glinsterende halmen,
wordt binnen-buiten-stilte één
en weet ik dat ik ben
wat ik maar “‘Stilte’ noem …