Daan: een verhaal

Hij heette Daan. Daan was een jaar of 12, had sproeten en rossig haar. Hij voelde zich vaak alleen en ging dan dwalen door de stad. Hij liep en liep, helemaal in gedachten verzonken en meestal voelde hij zich dan heel verdrietig en eenzaam. Niemand houdt van me; ik ben altijd alleen; niemand wil met me spelen; ik ben lelijk; ik heb het allemaal fout gedaan; ik had nooit geboren moeten worden; dat ging allemaal door zijn hoofd heen. Dan liepen vaak de tranen langs zijn gezicht. Ach, wat maakte het uit: het regende toch altijd en niemand keek naar hem omdat hij zo klein was.

Op een dag in maart, het was koud en het sneeuwde een beetje, liep hij weer te dwalen door de straten van de stad. Overal zag hij haastende mensen. En in de straten stonden grote reclameborden met teksten als: U zult veel gelukkiger zijn met deze splinternieuwe auto!! Of: Deze TV maakt uw leven helemaal compleet!! Of: Zonder dit lot loopt u uw fortuin mis!! De reclameborden maakten hem nog somberder. Dan dacht hij: Ik zal nooit al die dingen kunnen kopen. Of: Wanneer zal ik zover zijn dat ik alles heb wat mijn hartje begeert? Of: Als ik nou maar vrienden had, dan ging het wel beter.

Daan liep met zijn ogen op de grond gericht vanwege de sneeuw die steeds harder begon te vallen. De straat was bezaaid met kauwgum dat nu langzaam bedekt werd met een laagje sneeuw. Het zag er mooi uit, even. Ineens viel zijn oog op iets geels. Hij stopte en bukte zich om het op te rapen. Het was een geel stukje papier met daarop vier vragen. Hij las de vragen en keerde het papiertje om. Op de achterkant stond ook nog iets. Hij snapte er helemaal niets van. Hij liep verder en zag weer een reclamebord: Uw leven ziet er veel schoner uit met dit wasmiddel!! Hij stond stil en ergens vandaan kwam de eerste vraag van het kaartje naar hem toe: Is het waar? Hij liep terug naar waar hij het kaartje had neergegooid, bukte zich, pakte het weer op en liep terug naar het reclamebord. Hij las de reclametekst en las de eerste vraag van het kaartje nog eens: Is het waar? Is het waar dat het leven er schoner uitziet met dit wasmiddel? Hij had geen idee van het antwoord. Kon het leven gewassen worden? Hij moest een beetje lachen om die vraag. Hij las de tweede vraag van het kaartje: Kan ik absoluut weten dat het waar is? Diep in zijn binnenste voelde hij een beetje gekriebel en dat gekriebel maakte hem weer aan het lachen. Hij las de volgende vraag: Hoe reageer ik als ik die gedachte geloof? Dat vond hij een moeilijke vraag. Hoe reageer ik als ik geloof dat dat wasmiddel mijn leven schoner maakt? Dan wil ik het hebben. Dan wil ik geld hebben om het te kopen. Dan zeur ik bij mijn ouders om geld te krijgen om het te kopen. En als ik het dan niet krijg, word ik boos, dan loop ik weg en dan ga ik door de stad lopen. Hij las de vierde vraag: Wie zou ik zijn zonder de gedachte? Nou, dat was een vraag die hij helemaal niet snapte. Hoe kun je nou zonder een gedachte zijn? Hij was nog nooit zonder gedachten geweest. Zou het misschien de bedoeling zijn dat hij zich voorstelde hoe het was zonder een gedachte? Hij voelde dat dat een beetje in de richting zat. Het was zoiets van: Toen ik de reclame nog niet gezien had, had ik die zin niet in mijn hoofd. Toen ik hem wel gezien had, had ik hem wel in mijn hoofd. Toen ik hem nog niet gezien had, voelde ik me gewoon alleen. Toen ik hem wel gezien had, wilde ik het hebben en haf ik nog veel meer gedachten. Misschien is dat wat die vraag bedoelde. Hij keerde het kaartje om. Keer de gedachte om. OK, dat doen we, ik probeer wel wat. Het leven ziet er niet schoner uit met dat wasmiddel. Dat was net zo waar, dacht Daan. Het leven ziet eruit zoals het eruit ziet of je nu met het ene of andere wasmiddel wast. Misschien zien je kleren er schoner uit: maar het leven? Hij vond ineens die reclame heel erg overdreven.

Na zijn dwaaltocht door de stad kwam hij thuis. Zijn vader was op zijn werk en zijn moeder was er niet. Hij keek even naar de TV en speelde op de computer. Ook daar vond hij vandaag niets aan. Hij liep naar zijn kamer en ging op bed liggen. Hij deed zijn ogen dicht en liet de dag nog eens in zijn gedachten voorbij gaan. Het was misschien wel een beetje een vreemde dag met die reclames en met dat kaartje. Nu was hij weer alleen thuis. Ik ben altijd alleen, dacht Daan. Hij voelde aan het kaartje in zijn broekzak, pakte het eruit en las het weer. Is het waar dat ik altijd alleen ben? Soms ben ik alleen thuis en soms niet. Altijd alleen is dus niet waar. Daan ging rechtop in bed zitten. Kan ik absoluut weten dat ik altijd alleen ben? Nee, soms wel en soms niet. Hoe reageer ik als ik die gedachte denk? Dan voel ik me rot, dan wil ik dood, dan geef ik iedereen de schuld, dan doe ik rot tegen mijn vader en moeder als ze thuiskomen. Hoe ou ik zijn zonder dat ik die gedachte denk? Nou, dan had ik in ieder geval niet dat rotgevoel, dacht Daan. En dan was ik blij als mij vader of moeder thuiskwam. En dan ging ik misschien wel iets leuks doen. Ja, als ik dat niet denk, zou ik iets leuks kunnen denken en doen. Daan werd er helemaal enthousiast van en vrolijk. Hij keerde het kaartje om. Keer de gedachte om. OK: Ik ben niet alleen. Hmmm, dat is soms ook waar. Misschien was het wel zo dat ik alleen maar alleen ben als ik denk dat ik alleen ben. Wat een ingewikkelde gedachte. Toch voelde Daan dat het wel klopte op de een of andere manier. Hij voelde zich in ieder geval beter.

Hij probeerde het met nog een gedachte die tijdens een wandeling door de stad in zijn hoofd zat. Niemand houdt van me. Is het waar? Zijn vader en moeder zeiden altijd dat zij van hem hielden, en zijn opa en oma, en zijn oom. Het, het was niet waar. Er waren veel mensen die van hem hielden. Hoe reageer ik als ik die gedachte geloof: Niemand houdt van me? Nog steeds vond hij dat een beetje een moeilijke vraag. Hij deed zijn ogen dicht en dacht na. Als ik denk dat niemand van me houdt, dan voel ik me rot: dan wil ik diep onder de dekens wegduiken: dan wil ik niets meer doen; dan wou ik dat ik dood was. Dat voelde niet best, dacht Daan. Hoe zou ik zijn zonder de gedachte? Voordat ik de gedachte had, voelde ik me een beetje rot. Toen ik de gedachte had, voelde ik me heel rot. Een beetje rot voelde beter dan heel rot. Keer de gedachte om: Iemand houdt van me. Dat was waar: zijn vader, moeder, opa en oma en zijn oom. Dus eigenlijk was nog meer waar: Veel mensen houden van me. Met deze gedachte voelde Daan zich heel prettig. Het was gewoon waar!

Wat een leuk spel was dat: spelen met de vier vragen en de omkering. Hij ging aan de slag met alle andere gedachten die hij die morgen had gehad. Niemand wil met me spelen; Ik ben lelijk; Ik heb het allemaal fout gedaan; Ik had nooit geboren moeten worden. En iedere keer hielpen de vier vragen. Met een zucht liet hij zich weer op het bed vallen en viel in slaap. Na een poosje werd hij wakker omdat zijn vader thuiskwam. Hij ging naar beneden, gaf zijn vader een dikke knuffel en vertelde hem over alles wat hij die middag beleefd had. Zijn vader luisterde met heel veel aandacht. Daan liet hem het verfrommelde gele kaartje met de vier vragen zien en hij deed wat hij die middag op zijn kamer gedaan had voor aan zijn vader. Hij nam als voorbeeld de gedachte: Ik had nooit geboren moeten worden. Zijn vader keek en luisterde naar Daan met intense aandacht. Hij zag aan hem wat er gebeurde een voelde dat dat ook in hem gebeurde. Zijn vader vond het ongelooflijk dat deze simpele vier vragen zo veel kracht hadden in zijn zoon.

’s Avonds ging de vader van Daan zelf met de vragen aan de slag. Hij probeerde ze uit op de gedachten die hij had over zijn werk, over de toekomst, over dingen die in het verleden misgegaan waren, over zijn zoon en het was verbazingwekkend wat er gebeurde.

De volgende dag toen hij thuiskwam van zijn werk, zat Daan al op hem te wachten. Zijn vader haalde iets uit zijn zak: een geel kaartje, geplastificeerd, zodat het niet meer nat en verfrommeld kon worden. Daan pakte het aan en keek in de ogen van zijn vader. Dank je wel lieve pap, zei hij, hier ben ik heel erg blij mee; dit is een heel mooi cadeau voor me. Ik zal het steeds bij me dragen en het gebruiken als ik me rot voel. Dat is heel goed, zei vader, dat doe ik ook. En als we er in ons eentje niet uitkomen, kunnen we het altijd samen doen. Ik ben er altijd voor je als je hulp nodig hebt met de vragen. Ik ben er ook voor jou, zei Daan.

En later, vele jaren later in een huis ergens in een stad, zei Daan:

Lieve kleine meid van me, jij hebt altijd vier vragen die bij je zijn, die je kunt gebruiken als het moeilijk voor je is, als je je verdrietig of eenzaam voelt. Die vragen houden je vast zoals jij jou vasthoudt. Als je voelt dat er binnen in je iets niet klopt, dan haal je ze tevoorschijn en gebruik je ze. Want weet je:
Diep in je weet je altijd wat voor jou wel klopt;
En als je gevonden hebt wat voor jou wel klopt, dan voel je je vrolijker en vrijer. En dat is zo heerlijk.

Later als je groot bent, herken je misschien deze woorden, die hetzelfde zeggen op een andere manier. Of misschien herken je ze nu al, ergens heel diep in je:

In jouw peilloze diepte ligt de de waarheid te wachten
In de waarheid ligt je vrijheid te wachten
In de vrijheid lig JIJ te wachten.

Daan glimlachte en keek met oneindig veel liefde naar zijn dochtertje aan wie hij dit verhaal zojuist had voorgelezen.

copyright Christine Dun

3 reacties op Daan: een verhaal

  1. ♥ klaproos zegt:

    prachtig verhaal
    een om uit te printen 🙂

    xxx

  2. Anneke Adrina Sophia zegt:

    Hoi lieverd,
    fijn dat je het hebt opgeschreven. Ik print het uit en zal het zeker ook doorgeven.

    Knuffel.

  3. Heleen zegt:

    Wat een ontroerend verhaal, Christine, dank je wel!

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.