Elke morgen ging hij naar de vijver. In dit jaargetijde rimpelde de wind iedere dag golfjes in het oppervlak en modderde de bodem naar boven. Hij ging daar zitten, aan de oever. En zoals elke dag, kwamen de gedachten. Nooit was het stil in zijn hoofd; nooit was er een einde aan het gekwetter.
Op die dag, ging hij weer naar de vijver. Hij kwam later dan anders. Moegewerkt, moegedacht, moedeloos, ging hij zitten. De golfjes rimpelden en de bodem modderde. Zijn ogen vielen langzaam dicht en zijn lichaam strekte zich uit op de bladeren.
Na uren kwam er beweging in het lichaam. De maan scheen helder en de vijver was als een spiegel zo glad. Hij ging langzaam rechtop zitten en keek naar boven. Sterren prikten door de hemel en af en toe viel er één uit. Ademloos, gedachtenloos, keek hij naar de duisternis. Hij voelde zich één met de duisternis. Hij keek naar de vijver waarin het uitspansel zich spiegelde. Nu de golfjes er niet waren, was de spiegel van de vijver volmaakt. En hij zag in het schijnsel van de maan de bodem.
Die nacht veranderde er wat bij hem.
Helderheid kwam, stilte kwam, de wind ging liggen. Hij realiseerde zich dat in deze nacht de vijver hem liet zien dat in een stille geest de diepte zichtbaar is die hij is …
Het gaat heel goed met hem.
Het gaat inderdaad heeeeeel goed met hem!!!!!
Doe zoo vooort.
S. TuifZand
owww geweldig:-)
mijn hoofd staat ook nooit stil:-))
ik ruik hier de oplossing:-))
dank je wel
Hallo,
Ik doe niks…
Wij worden toch gedaan?? ;-))